Argumentatie en deductie

Datum
Tag
Nieuws
Schrijf u in voor de nieuwsbrief

In mijn vorige blog over oorzakenleer ben ik uitgebreid ingegaan op het verschil tussen correlatieve en causatieve verbanden. Maar ook hiermee red je het als wetenschapper soms niet. Je kan namelijk juiste verbanden zien, maar er een onjuiste conclusie uit deduceren.

Een leuk voorbeeld van een onjuiste deductie is de geschiedenis van de rolverdeling van het hart en de hersenen. In de tweede helft van de eerste eeuw v. Chr. hadden de Grieken verschillende theorieën over de rol van de hersenen en het hart. Voor de Grieken in deze periode was het lichaam heilig, waardoor lijkschouwing niet aan de orde was. De Grieken gebruikte dus vooral redenatie en logica om tot hun deductie te komen. Zodoende redeneerde de grootmeester van de logica, Aristoteles, met volle overtuiging dat de hersenen als orgaan niets te maken hebben met cognitie en motorieke functie. Hij zei ongeveer het volgende (vrij vertaald, dus neem met een korreltje zout):

“De zetel van de ziel en controle over vrijwillige beweging – in feite controle over alle functies – moet gezocht worden in het hart. De hersenen zijn een orgaan van weinig belang, waarschijnlijk om het bloed te koelen.”

Aristoteles, 4e eeuw v. Chr.

Deze bewering van Aristoteles was destijds een grote aanval op de gevestigde orde en de beweringen van Hippocrates. Hippocrates beweerde namelijk (wederom nemen met een korreltje zout):

‘Men moet weten dat de hersenen, en enkel van de hersenen, verantwoordelijk zijn voor onze gevoelens van geluk, blijdschap, gelach en grappen. Onze gevoelens van bedroefdheid, pijn, verdriet en tranen. Via de hersenen kunnen wij denken, zien en horen. Goed van slecht onderscheiden en het aangename van het onaangename... De hersenen zijn de boodschapper van het bewustzijn.'

Hippocrates, 4e eeuw v. Chr.

Dus waarom werd het beeld van Aristoteles de wetenschappelijke waarheid en werd die van Hippocrates verworpen? Aristoteles gebruikte de volgende lijst van argumenten voor zijn deductie:

A) Elk dier heeft een hart, niet ieder dier heeft hersenen.
B) Het hart wordt beïnvloed door emotie en de hersenen reageren niet.
C) Het hart communiceert met alle delen van het lichaam (er was nog niet veel bekend over de hersenzenuwen).
D) Het hart is warm en de hersenen koud.
E) Het hart is essentieel voor leven en de hersenen niet.
F) Het hart is het eerste dat start met werken en het laatste dat stopt met werken.
G) Het hart is sensitief en de hersenen niet.
H) Het hart zit in het midden van het lichaam en is goed beschermd

Door deze lijst van argumenten werd de bewering van Aristoteles toentertijd sterk genoeg om veel wetenschappers en filosofen ervan te overtuigen dat het hart wel de zetel van het bewustzijn moest zijn. En Aristoteles was niet alleen in zijn gedachtegang. Ook de oude Egyptenaren waren overtuigd dat het hart van groot belang was en de hersenen van geen belang. Zo werden bij de in balseming van een farao alle onderdelen van het lichaam zorgvuldig bewaard… met uitzondering van de hersenen. De hersenen werden eruit gelepeld en vervolgens weggegooid. En ook de bijbel spreekt veel over het hart, de maag en de nieren, maar nergens over de hersenen.

Nu wij met onze hedendaagse blik naar de lijst van argumenten kijken zien we natuurlijk een aantal argumenten die niet meer zouden opgaan. Immers zijn er dieren zonder hart en zonder zenuwstelsel, reageren hersenen natuurlijk op emoties en communiceren de hersenen via de zenuwbanen. En natuurlijk zijn de hersenen warm, essentieel voor leven en goed beschermd. Maar hoe kwamen we op dat punt?

Tot zo ongeveer de 16 eeuw werd er op de wijze van Aristoteles gedacht over de rolverdeling van het hart en de hersenen. Het hart was actief wanneer het hart groot en uitgezet was en druk bezig was met het verwerken van gedachten en emoties. Wanneer het hart samentrok en kromp, werden gedachten vergeten en weggedrukt. Pas toen anatomische studies van lijken in de Renaissance een heropleving beleefde werd het duidelijk dat het hart vooral een mechanische rol had. In de 17e eeuw kwam de arts William Harvey tot de conclusie dat het hart vooral actief was wanneer het klein, hard en gecontracteerd was. Hij zei:

‘De rol van het hart is overdracht en voorstuwing van
bloed via de arteriën naar de extremiteiten’


William Harvey, ‘On the Circulation of the Blood’

 

René Descartes was een van de eerste filosofen die een aanhanger was van de ideeën van Harvey en nam het principe nog een stap verder. Hij beweerde dat het hart gewoon gezien moet worden als  pomp of verbrandingsmotor. En de hersenen dan? Descartes kwam met de theorie van het dualisme om de hersenen met de geest te verbinden. Deze geest-lichaam dualiteit is een gedachtegang dat sommige mentale verschijnselen niet een basis hoeven te hebben in de fysische wereld. Descartes formuleerde de geest als cognitie en het (zelf-) bewustzijn en onderscheidde dit van de hersenen als de zetel van intelligentie. Dit lichaam-geest probleem is tot vandaag de dag nog een raadsel. Wanneer en hoe ontstaat in een groep cellen bewustzijn? Wat betekent het om gedachtes en gevoelens te hebben en hoe zijn gedachtes en gevoelens gerelateerd aan de fysische wereld? Zoals je al merkt is er weer genoeg ruimte om door middel van goede argumentatie en deductie tot nieuwe theorieën te komen.

Robert Helling